Virussen bij honingbijen: Canadees onderzoek levert nieuwe inzichten
Virussen bij honingbijen: Canadees onderzoek levert nieuwe inzichten

Virussen bij honingbijen: Canadees onderzoek levert nieuwe inzichten

Weergaven: 3

Virussen bij honingbijen: Canadees onderzoek levert nieuwe inzichten in de verspreiding, intensiteit en invloed van het klimaat

Niet alleen de aanwezigheid van varroa maar ook de omgevingsfactoren en het klimaat hebben invloed op de hoeveelheid virussen in een bijenvolk. Dat is de conclusie uit een onderzoek in Canada waarvan de resultaten deze week werden gepubliceerd in Nature. 

Bijensterfte door virussen

De laatste jaren zien we verontrustende sterftecijfers bij bijenvolken. Zeker op het Amerikaanse continent is de sterfte bij honingbijen groot, met in 2024 een recordsterfte van 55%. Virussen vormen een belangrijke en onderbelichte dreiging. In een grootschalige Canadese studie naar negen veel voorkomende virussen bij honingbijen werd gekeken naar hun verspreiding in tijd en ruimte en de mogelijke invloed van klimatologische factoren in de aanwezigheid van virussen bij honingbijen. 

Negen virussen en hun impact

De studie focuste op de aanwezigheid en de hoeveelheid van negen honingbijvirussen in vijf Canadese provincies (Brits-Columbia, Alberta, Manitoba, Ontario en Québec), verspreid over meerdere jaren. Het onderzoek omvatte volgende virussen:

  1. Lake Sinai-virus (LSV)
  2. Black queen cell virus (BQCV)
  3. Sacbrood virus (SBV)
  4. Deformed wing virus A (DWV-A)
  5. Deformed wing virus B (DWV-B)
  6. Kashmir bee virus (KBV)
  7. Acute bee paralysis virus (ABPV)
  8. Chronic bee paralysis virus (CBPV)
  9. Israeli acute paralysis virus (IAPV)

Deze virussen kunnen uiteenlopende symptomen veroorzaken, van misvormde vleugels (DWV) tot verlammingsverschijnselen (ABPV, CBPV, IAPV). Sommige zijn alomtegenwoordig (LSV, BQCV, SBV), terwijl andere zeldzamer optreden (ABPV met slechts 4,7% in het onderzoek).

Opzet van het onderzoek

Staalnames van virussen

In totaal werden 480 bijenkolonies, verdeeld over verschillende regio’s in Canada bestudeerd. Elk bijenvolk werd drie keer bemonsterd tijdens de actieve drachtperiode, waarbij telkens gegevens verzameld werden over de virale lading (kopieën virus per bij), de varroabesmetting en de aanwezigheid van Nosema. De klimatologische data (temperatuur, neerslag, windsnelheid) voor elke locatie werden eveneens genoteerd bij elke bemonstering.

Ruim 4900 controle-volken in Alberta, opgedeeld in 491 stalen werden eveneens geanalyseerd voor een subset van de virussen (BQCV, SBV, DWV-A, DWV-B, CBPV). Deze dataset diende om bepaalde trends te bevestigen of te nuanceren.

verspreiding-van-virussen-bij-honingbijen-in-canada
Verspreiding van virussen bij honingbijen in canada

Analyses in het labo

Viruskwantificering via RT-qPCR: 

De laboranten isoleerden RNA uit samengestelde steekproeven (per staal werden meerdere bijen samengenomen), en bepaalden het aantal viruskopieën per bij. Zo kon de aan- of afwezigheid en de hoeveelheid van elk virus worden vastgesteld.

Varroa & nosema besmetting

De varroabesmetting werd gemeten aan de hand van de klassieke alcoholwastest (aantal mijten per 100 bijen). De Nosema sporen werden geteld via microscopisch onderzoek en met aanvullende PCR testen werd onderscheid gemaakt tussen de verschillende stammen van de Nosema V. apis en V. ceranae.

Resultaten van het virusonderzoek

Virussen in de bijenvolken

Ongeveer de helf (4,2 van de 9) van de geteste virussen waren doorgaans aanwezig in één staal. Dit gemiddelde lag het hoogst in Brits-Columbia (5,0), waar ook andere parasieten (zoals Varroa en Melissococcus plutonius, de veroorzaker van Europese vuilbroed) eerder hoog scoorden in vorige studies.

Het Lake Sinai-virus (LSV) was veruit het meest voorkomende virus. Het werd in 89% van de bijenvolken vastgesteld met gemiddeld 3,9 × 10^8 kopieën per bij.

Het Acute bee paralysis virus (ABPV) kwam het minst voor (4,7%) en kende de laagste infectiegraad (1,9 × 10^5 kopieën per bij).

Invloed van de weersomstandigheden op de virusinfectie

Temperatuur bleek een grote invloed te hebben op het aantal virussen per staal: warmere temperaturen gingen gepaard met meer verschillende virussen tegelijk in dezelfde bijen. Vooral BQCV en SBV kwamen meer voor bij hogere temperaturen. 

Wind en neerslag toonden een eerder wisselend beeld. Voor sommige virussen (zoals SBV) bleek een combinatie van hoge temperatuur én sterke wind de infectiegraad te verhogen, mogelijk doordat bijen minder makkelijk uitvliegen voor reinigingsvluchten of doordat ze dichter op elkaar zitten.

Voor lake sinai virus zagen de onderzoekers  een omgekeerd effect: bij hoge neerslag werd de positieve link tussen temperatuur en LSV omgedraaid naar een eerder negatieve samenhang.

Het Bijenverlammingsvirus (CBPV, Chronic bee paralysis virus) had dan weer een opmerkelijk negatieve link met temperatuur. In warme omstandigheden dook CBPV minder vaak op. Dit is opmerkelijk, omdat men zou verwachten dat overbezetting en meer contact tussen bijen in warmere periodes net de verspreiding zou kunnen verhogen.

De (onverwacht beperkte) invloed van varroa

Varroa staat algemeen bekend als een belangrijke vector van vooral DWV (deformed wing virus). In dit onderzoek bleek de mijtbesmetting gemiddeld vrij laag, en bleek varroa vrij weinig invloed te hebben op de verspreiding van de virussen. In een situatie met een relatief lage hoeveelheid mijten hadden vooral de klimaatfactoren een zichtbaar effect.

Andere opvallende bevindingen

Er was een (zwakke) positieve samenhang tussen hoge Nosema infectie en de intensiteit van BQCV. Deze bevinding komt overeen met eerder onderzoek dat stelt dat een beschadiging van de darmepitheelcellen door Nosema een BQCV-infectie kan vergroten.

De aanwezigheid van het Zakbroedvirus (Sacbrood virus, SBV) bleek in sommige regio’s opvallend gerelateerd aan de aanwezigheid van bepaalde gewassen . Het kwam opvallend meer voor in de buurt van grote velden met koolzaad of blauwe bessen

Conclusie

Dit onderzoek bevestigt dat net zoals bij ons virussen bij honingbijen ook in Canada veelvuldig voorkomen. Terwijl men in het verleden vooral naar varroa als dé drijfveer van virusuitbraken keek, focust deze studie op het belang van klimatologische factoren:

  • Temperatuur hangt samen met virale lading: meer verschillende virussen én hogere concentraties bij warmere weersomstandigheden.
  • Wind en neerslag werken op verschillende manieren in op de verspreiding en intensiteit van de virussen. In sommige gevallen lijkt slecht vliegweer (hoge wind, veel regen) infectie te versterken door onderlinge besmetting in de kast, terwijl in andere gevallen dezelfde omstandigheden net voor minder virussen zorgen, mogelijk door indirecte invloeden zoals verminderde broedontwikkeling.

Bij gunstige temperaturen, of wanneer bijen omwille van het weer in de kast blijven, kan de virusdruk oplopen, ook als de varroa-besmetting relatief laag is

https://www.nature.com/articles/s41598-024-79675-7

Blijf op de hoogte van de recentste ontwikkelingen in bijen en imkerland en sluit je aan bij Imkers Neteland voor het laatste bijennieuws

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *